Verhaal uit de oude doos en de Punica Oase

Of hoe een cappuccinosnor mijn schrijversdroom deed archiveren.

Een schrijverschap in couveuze

Ik moet ergens begin twintig zijn geweest. Zo'n leeftijd waarop je nog gelooft dat talent vanzelf z'n plek vindt, zolang je het maar hard genoeg van de daken roept. Mijn daken waren schrijfsels — halve romans, gedichten die wilden rijpen, zinnen die iets zochten wat ik zelf nog niet kon benoemen. En blijkbaar had ik iemand overtuigd. Want er kwam een telefoontje van een uitgeverij met het bericht dat ze een ‘schrijver in spe’ zochten, en dat mijn pen mogelijk de zijne was.

Ik stelde me een wereld voor vol literaire warmte, waarin woorden gekoesterd werden als jonge vogeltjes. De werkelijkheid was net iets minder poëtisch. Mijn zogezegde schrijftalent eerder een literaire vroeggeboorte  werd al snel in een incubator gelegd met de belofte dat, als ik het goed deed, er misschien ooit iets van zou komen. In de praktijk betekende dat: archiefwerk.

Niet het soort archief waarin oude meesterwerken lagen te rusten onder zuurvrij papier, maar een stoffige kelder vol manuscripten die nooit het daglicht hadden gehaald. Ik mocht ze ordenen. Op alfabet. Door de vingers van iemand die dacht dat hij boven de alfabetisering stond.

Van boekenstand naar bodemstand

De droom waar ik ooit aan was begonnen, dreef steeds verder weg. De uitgeverij bleek geen heiligdom van kunst en visie, maar een vergadertafel vol verkoopcurves. Boeken werden daar niet gelezen, maar doorgelicht. Alles draaide om marktprognoses, verkoopbaarheid, en de juiste doelgroep alsof een roman een pak yoghurt was met een houdbaarheidsdatum en een ideale prijs-kwaliteitverhouding.

Ik voelde me een indringer in een wereld waar ik ooit bij wilde horen. Een wereld waar men met Excelboeken rekende in plaats van met verhalen leefde. En terwijl ik mijmerde tussen de afwijzingen, verscheen plots zij.

De eerste blik: fris, citrus en fataal

Ze stond bij de koffieautomaat. En het klinkt overdreven ik weet het, maar het was alsof iemand een zonnestraal had binnengelaten in die grijze bureaunest. Ze had iets onstuimig fris over zich, een soort natuurlijke lichtheid die je eerder zou verwachten in een zomerreclame dan in een kantoor waar zinnen dagelijks sterven onder rode pennen.

Haar glimlach had niets gemaakt. Ze droeg haar vrolijkheid zoals anderen een das dragen vanzelfsprekend. Fris als limoenen, zacht als palmblaadjes in een lichte bries. Ik had geen woorden. En da’s zeldzaam voor iemand die van schrijven houdt.

In haar eerste week maakte ze een fout. Ze koos cappuccino. Iedereen wist dat je dat niet deed. Niet bij die automaat. De cappuccino die daaruit kwam, was een soort chemisch schuim, gelig van twijfel en bovenop bedekt met een laag die ergens tussen schimmel, schuim en existentialistische wanhoop in zweefde. Het rook alsof het zijn eigen verdriet was beginnen filteren.

Ze keek in haar beker. Even maar. Haar grijns was breder dan ik aankon. En toen lachte ik. Niet elegant. Niet charmant. Maar met dat schokkerige, onbeheerste lachen dat je overvalt als je voelt dat je iets raars deelt met iemand zonder dat je het plant.

Eén blik. En de oase droogde op.

Ze keek op, traag, alsof ze haar blik bewust moest richten. En die blik scherp, snijdend, staal met een vleugje citroen sneed door mijn luchtbel. Alles brak. De frisheid, de oase, de reclamefantasie. Wat overbleef was modder. Of nee, erger: stille afwijzing verpakt in beleefde afstandelijkheid.

Ze sprak me nooit meer aan. Geen woord. Geen glimlach. Geen blik meer die iets openliet. Enkel de wetenschap dat ik, door mijn eigen lach, een brug had opgeblazen nog voor die gebouwd kon worden.

En terwijl ik weer tussen de afwijzingen ploeterde, wist ik: dit wordt geen hoofdstuk. Dit is voetnootmateriaal.

Geen trauma. Wel een knipoog.

Of ik er een emotioneel probleem aan heb overgehouden? Nee. Tenminste, dat denk ik niet. Er is geen litteken. Geen romantisch wrak. Maar wel een herinnering aan hoe snel iets kan kantelen. Hoe fragiel de magie is wanneer ze nog maar net begint te trillen.

Wat ik daar geleerd heb, gaat niet over liefde. Of koffie. Of hoe je je moet gedragen bij een automaat. Het gaat over verwachtingen. Over projectie. En vooral over het leven dat zelden de scenariolijn volgt die jij in je hoofd had geschreven.

Wat blijft, is de pen

Jaren later schrijf ik nog steeds. Niet meer met de hoop dat een uitgeverij me ontdekt. Maar met de overtuiging dat het verhaal zélf z’n weg zoekt. En soms, als ik een zin schrijf die nét goed valt, of een passage waarin alles klopt, dan denk ik even aan haar. Aan die cappuccinosnor. Aan wat had kunnen zijn.

En dan glimlach ik. Niet omdat ik spijt heb. Maar omdat het leven mij sindsdien zoveel mooiere zinnen heeft gegeven dan ik toen ooit had kunnen verzinnen.

Populaire posts van deze blog

Levensverhaal Freek

JEZELF TEGENKOMEN IN DE OGEN VAN DE ANDER

HOE GEDRAAG JIJ JE IN DE ZANDBAK…